ONZEVISIE


ONZE VISIE

 

De Luwte is een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum (OOOC), erkend door het Vlaams Agentschap Jongerenwelzijn. Een OOOC biedt 2 modules aan in het kader van de Integrale Jeugdhulp; diagnostiek en verblijf in functie van diagnostiek.. Er kunnen 11 jongens en meisjes van 12 tot 18 jaar in de Luwte terecht. (max 8 plaatsen residentieel).

De diagnostische opdracht is gericht op vraagverheldering. Na de intake volgt een periode van 3 weken waarin we de vraag proberen helder te krijgen. In deze fase staat een grondige anamnese centraal van de (gezins)context en de onderliggende factoren die geleid hebben tot de vraag naar diagnostiek. Daarna worden de eerste werkhypotheses geformuleerd. Deze worden dan getoetst via gerichte observatie- en  begeleiding. Het resultaat van het geleverde werk krijgt vorm in een eindverslag met een definitief advies, ten vroegste na 1 maand, in de praktijk meestal na 60 dagen.


Methodiek en uitgangspunten

Funderende waarden
Een pijler die wij hoog in het vaandel dragen is respect. Jongeren, noch ouders worden veroordeeld als persoon. We hebben respect voor de manier waarop jongeren en ouders in het leven staan. We proberen aansluiting bij de gedragspatronen die aangenomen hebben teneinde te kunnen omgaan met hun situatie. Tegelijk willen we inzicht bieden in mogelijks contraproductieve gedragspatronen (druggebruik is bijvoorbeeld geen constructieve manier om tot rust te komen, kinderen slaan is geen accurate weg om ouderlijk gezag af te dwingen, spijbelen is geen goede strategie om leermoeilijkheden aan te pakken, …).
Er zijn hoe dan ook zaken die tijdens onze begeleiding niet kunnen getolereerd worden omdat ze de jongere zelf, andere jongeren of begeleiders in gevaar brengen. Respect impliceert dus ook een aantal strikte regels in De Luwte zoals: geen fysieke agressie, geen seksueel grensoverschrijdend gedrag, geen druggebruik.  Dat soort gedrag maakt wel eens deel uit van de problematiek en de gedragspatronen van onze cliënten, maar we kunnen ze niet tolereren in De Luwte. We gaan er wel constructief mee aan de slag. Gedrag onderdrukken door restrictief op te treden, kan een noodzakelijk startpunt zijn, maar is niet het eindpunt van onze begeleiding. Om tot een handelings- en toekomstgerichte diagnose van de situatie te komen, werken wij een aanpak uit op maat van de jongere. Dit houdt in dat we individueel proberen te werken naar gelang de mogelijkheden van de jongeren, de draagkracht van leefgroep en begeleiders en de middelen van onze werking.
Deze mix tussen ‘aandacht voor de specifieke noden van elk individu’ en ‘aandacht voor structuur en veiligheid in de leefgroep’  kreeg haar neerslag in een aantal procedures (zie de procedures spijbelen, drugs en agressie) in bijlage. Deze procedures moeten fungeren als een richtinggevend raamwerk waarbinnen in overleg met de collega’s individuele klemtonen kunnen gelegd worden waar dat nodig en mogelijk geacht wordt.

Handelingsgerichte diagnostiek?
Onze diagnostiek zien we als een handelingsgericht proces waarbij we hypotheses ontwikkelen en toetsen. Hypotheses worden niet uit de lucht gegrepen, maar worden gevoed vanuit twee richtinggevende kaders die elkaar mooi aanvullen: de psychoanalyse en het contextuele denken. Dat betekent dat we uitdrukkelijk aandacht hebben voor de zingeving van een individuele jongere, maar tegelijk beseffen dat een persoon niet bestaat los van zijn of haar sociale context en dat individuele zingeving en de betekenis van iemands gedrag ook altijd binnen die context gezien moeten worden.
Dat uitgangspunt impliceert dat we niet vertrekken vanuit een vooraf bepaald doel, maar vanuit de initiële klacht waarmee mensen naar de Luwte komen. Dat is meestal een ‘aanklacht’ tegenover betekenisvolle anderen in de sociale omgeving (ouders klagen over het gedrag van jongeren, jongeren klagen over ouders en/of leerkrachten, …). De communicatie tussen jongeren en hun omgeving loopt vaak vast in deze aanklacht. Ook problemen op of met school lopen bij veel van onze jongeren vast in een spiraal van actie-reactie, waarbij elke partij in de eigen aanklacht blijft hangen en die vaak steeds meer bevestigd ziet. In die zin is de Luwte ook een periode van rust, van windstilte, waarbij die spiraal even tot stilstand wordt gebracht. We proberen daarbij de dingen die wel nog goed lopen niet mee tot stilstand te brengen. In het beste geval openen we andere perspectieven waarbij de spiraal terug de andere richting op kan draaien.
Daarom gaan we met jongeren en ouders op pad om de aanklacht om te buigen naar een gedeelde hulpvraag, waarbij niet het eigen grote gelijk op de voorgrond staat. We vertrekken vanuit de last die de klacht met zich brengt en zoeken naar een andere, meer constructieve manier om in relatie te staan met betekenisvolle anderen. We stellen ons daarbij op als bondgenoot die samen met hen zoekt hoe ze kunnen omgaan met de moeilijkheden op hun pad. We gedragen ons niet als de alwetende hulpverlener die opdraagt wat te doen of die de zaken overneemt.

De context heeft een grote invloed op de ontwikkeling van een jongere. Daarom is het belangrijk om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van die context. Dat gaat over de onmiddellijke, sociale en familiale context, maar omvat ook handelings- en zingevingspatronen die misschien wel van generatie op generatie overgedragen worden. We zoeken naar wat er in de context kan veranderen om het voor de betrokkenen makkelijker te maken. We onderzoeken op welke hulpbronnen we beroep kunnen doen om de lasten van de context te verlichten.


Oriëntatie en observatie in de praktijk

Respect, aandacht voor het individu en de transformatie van de initiële aanklacht in een gedeelde hulpvraag zijn aandachtspunten in alle aspecten van onze werking: begeleiding in de leefgroep, contacten met ouders en bredere context vanuit de maatschappelijk werkers en individuele gesprekken met de IB (individuele begeleider) en psychologe.
Jongeren ontwikkelen zelf gedragspatronen en vaardigheden die het hen mogelijk moeten maken om te leven in en met de situatie die ze doormaken. Dit zijn soms beperkte, beperkende en in bepaalde gevallen (zelf)destructieve strategieën. Onze jongeren en hun ouders hebben doorgaans ook weinig toegang tot sociale, institutionele of economische hulpbronnen. Sommigen sluiten zich af van hun omgeving om zichzelf te beschermen. Of ze sluiten zichzelf als het ware uit omdat ze bang zijn om uitgesloten te worden. Anderen reageren prikkelbaar en agressief. Er zijn tal van redenen waarom jongeren en ouders doen wat ze doen. Het verhelderen van de situatie moet daarom altijd samen met hen gebeuren en kan niet vanuit een soort externe bril van de alwetende expert. Wat we wel heel vaak zien is dat veel van onze jongeren een negatief beeld ontwikkeld hebben van zichzelf, vaak ook van hun omgeving. Ze worden ook vaag negatief aangesproken. Op die manier worden ze vaak nog meer in de hoek geduwd en missen ze veel ontplooiingskansen die andere jongeren wel krijgen. Het is de taak van de hulpverlening om de jongeren en de ouders te helpen bij het verwerven van de kaders, hulpbronnen en vaardigheden om hun situatie en onderlinge relaties te veranderen (en te leren zien als veranderbaar).
Het eerste wat daarbij nodig is, is een gedeelde definiëring van de situatie. Dat is de opdracht waar een observatie- en oriëntatiecentrum voor staat. Die opdracht krijgt dus vorm langs verschillende invalshoeken: de dagelijkse werking in de leefgroep, het werken met de context en individuele gesprekken met de jongere.

  1. De dagelijkse werking in de leefgroep

Een oriëntatie- en observatiecentrum heeft niet als functie om jongeren te ‘behandelen’. Een OOOC is dus niet in de eerste plaats op gericht om jongeren bijvoorbeeld sociale vaardigheden aan te leren al is dat natuurlijk wel iets waar we doorheen gans de dagelijkse werking mee bezig zijn (al was het maar omdat we ‘respect’ voor elkaar zo belangrijk vinden). Het opzetten van expliciete behandelingen zou impliceren dat we al vertrekken van een vooraf opgestelde probleemdefiniëring. Het is precies onze opdracht om samen met alle betrokkenen uit te klaren wat er aan de hand is in een bepaalde opvoedingssituatie en van daaruit te komen tot een handelingsgericht advies. We krijgen de vraag van het ‘cliëntsysteem’ om klaarheid te scheppen in een situatie die door verschillende betrokkenen en door maatschappelijke instanties als problematisch ervaren wordt. De definiëring van het probleem is afhankelijk van het perspectief van waar uit je kijkt. Het is aan ons om de verschillende perspectieven uit te klaren en te proberen de oorspronkelijke ‘klachten’ over elkaar te vertalen naar een vraagstelling waar het gezin (met of zonder ondersteuning van vervolghulpverlening) constructief mee aan de slag kan. Als een situatie vastgelopen is, proberen we uiteraard wel een aantal zaken uit om te zien wat er ‘werkt’ vanuit het perspectief van de verschillende betrokkenen.

Het afstemmen van die perspectieven en tot een synthese brengen in een handelingsgericht advies is geen sinecure. Vanuit de leefgroep willen we het perspectief van de jongere serieus nemen. Dat lukt soms moeilijk omwille van diverse redenen, zoals bijvoorbeeld:

  • Jongeren praten niet altijd voluit over wat hen bezig houdt. Vaak is dat omdat ze niet weten wat hen nog boven het hoofd hangt en ze niet goed kunnen inschatten welke ‘bekentenissen’ welke gevolgen uitlokken. Ze hebben geen zin om ‘weg gestoken’ te worden, alles wat ze zeggen kan tegen hen gebruikt worden, dat is toch het gevoel dat bij sommigen van hen leeft.
  • Ze voelen zich vaak niet begrepen (en dat heeft te maken met het moeilijk vinden van woorden om zich uit drukken). Film kan helpen. Ze hebben beelden, ervaringen van anderen die ze herkennen. Het gaat niet alleen om taal, het gaat ook om denk- en referentiekaders waarmee ze kunnen nadenken over zichzelf, over hun situatie, over hun identiteit (‘biografische’ vaardigheden).

Daarom proberen we zo creatief mogelijk het perspectief van de jongere in beeld te krijgen. De waarde van vormingsactiviteiten, ateliers, maar ook van het dagelijkse sociale gebeuren in de leefgroep, zit in het leefwereldverbredende, in de biografische vaardigheden die jongeren gaandeweg kunnen verwerven. Jongeren krijgen handvatten aangereikt om na te denken over hun situatie én om de woorden te vinden om erover te praten. Dat helpt ons dan weer om een ‘diagnose van de situatie’ te komen die handelingsgericht is en de verschillende belangen en visies met elkaar kan verzoenen.

De school

Jongeren die schoollopen worden daarin ondersteund. We volgen op of ze dagelijks het nodige bij hebben. We volgen de schoolagenda op. Jongeren die gestraft worden op school worden niet extra bestraft in de Luwte. Jongeren die spijbelen of weglopen krijgen een kamersanctie opgelegd. Jongeren die ziek zijn blijven tot het einde van de reguliere schooltijd op hun kamer. Jongeren die ziek zijn, kunnen dan rusten. Jongeren die ‘schoolziek’ zijn blijven ook op hun kamer, maar we gaan wel met hen (en met ouders, school en CLB) aan de slag om na te gaan waar het precies fout loopt.

Met jongeren die niet naar school gaan doorlopen we een dagprogramma gericht op vorming en ontspanning. Ondertussen gaan we op zoek naar een school die aansluit bij hun noden en behoeften.

 

Een windstille, veilige omgeving en het belang van duidelijke leefregels
De Luwte is vandaag in hoofdzaak een residentiële voorziening. Dat betekent dat jongeren moeten samenleven met elkaar. De prioritaire aandacht voor het individu en de individuele hulpvraag wordt dus aangevuld met de vraag naar sociale veiligheid, zodat de vaak turbulente patronen thuis zich niet onmiddellijk vastzetten in de Luwte en jongeren hier bij ons ook daadwerkelijk enige windstilte kunnen ervaren. Jongeren (en de begeleiders) hebben daarom een zekere structuur en veiligheid nodig. Zonder die veiligheid worden verstarde identiteitsontwikkeling en soms (zelf)destructieve handelingspatronen alleen maar versterkt.
Er zijn duidelijke leefregels waar iedereen zich moet aan houden. Ook hier staat respect centraal, voor zichzelf, voor elkaar, voor de begeleiding. Indien er voldoende veiligheid is, biedt de leefgroepwerking extra mogelijkheden aan de begeleiders om de jongeren beter te leren kennen, om hun zelfbeeld en handelingsvaardigheden te bevragen, om een betere kijk te krijgen op de sociale context. Dat geldt ook voor de jongeren zelf. Dat houdt ook in dat begeleiders een spiegel voorhouden aan de jongeren. Ze geven feedback op het gedrag van jongeren, op de manier waarop ze zich tot zichzelf en de anderen verhouden. Ze krijgen meer duidelijkheid op de mechanismen die spelen in sociale relaties.

De individuele begeleider
De aandacht voor het individu wordt beklemtoond door de aanduiding van een individuele begeleider (IB) voor elke jongere. De IB heeft bijzondere aandacht voor de ervaringen en de ontwikkeling van die bepaalde jongere. Er worden om de twee weken enige uren voorzien waarbij IB en jongere met elkaar optrekken, los van het groepsgebeuren. Ook bij ambulante begeleidingen heeft de IB de taak om het contact met jongeren te onderhouden, thuis, in de Luwte of elders in een meer informele omgeving. Het ondersteunen van jongeren bij het toegang krijgen tot andere maatschappelijke hulpbronnen hoort daar ook bij (vrijetijdsinitiatieven, VDAB, rechtbank, …).

De ateliers
Wekelijks voorzien we ateliermomenten voor de jongeren: kook- en muziekatelier bijvoorbeeld, afgewisseld met sport en andere vormingsmomenten. Afhankelijk van de groep bieden we verschillende thema’s aan: ‘veilig vrijen’, ‘gezonde voeding’, ‘gebruik en misbruik van genotsmiddelen’, ‘gevaren van internet en sociale mediasites’.  Specifiek voor meisjes hebben we een ‘beauty-farm’. We zijn van plan om onze atelierwerking uit te breiden. Hoe groter ons aanbod ateliers, hoe meer we op maat kunnen inspelen op de vragen en noden van onze jongeren. 
Naast het gebouw van de Luwte creëren we momenteel een aparte atelierruimte. Dat wordt een ruimte die specifiek is ingericht voor het uitwerken van onze verschillende ateliers. Deze ruimte moet ons in staat stellen om zowel meisjes als jongens, met diverse sociale achtergronden en met uiteenlopende leeftijden en onderwijsniveaus te prikkelen en hen terug ‘zin en goesting’ doen krijgen om stil te staan bij hun leven en de draad terug op te pakken (zie bijlage voor beschrijving ateliers in detail).

  1. Werken in, met en aan de context

De contacten met de context zijn onontbeerlijk om tot een gedragen beeld van de situatie te komen en de meest accurate begeleiding voor te stellen. Dezelfde mechanismen als beschreven bij de jongeren, spelen ook bij hun ouders. Ook zij beroepen zich vaak op een vastgeroest en beperkt arsenaal aan vaardigheden en handelingspatronen. De situatie wordt er niet eenvoudiger op doordat veel van onze gezinnen ook worstelen met financiële moeilijkheden, vaak gepaard gaande met problemen op het vlak van gezondheid, tewerkstelling, huisvesting en justitie.
De contextbegeleiders hebben de opdracht om de informatie van de ouders toe te voegen aan de gaandeweg opgebouwde probleemdefiniëring en te volgen begeleidingsstrategie. Tegelijk proberen ze aan te knopen bij de inzichten van de ouders om van daaruit een constructieve kijk te ontwikkelen op zichzelf en hun onderlinge relaties. Op die manier proberen we ruimere handelingsmogelijkheden te openen.
Het is ook binnen de contextbegeleiding van belang om zo veel als mogelijk zicht te krijgen op de logica die bij de betrokkenen leeft. We zien contextfiguren dus, net zoals jongeren, als individuen die een begeleiding op maat moeten krijgen. Gesprekken met de context gaan hoofdzakelijk door in de vertrouwde omgeving van de betrokkenen. Indien gewenst kunnen gesprekken ook in de Luwte doorgaan.
Gesprekken worden altijd gevoerd met respect voor de cliënt. Het is de taak van de contextbegeleider om gedeeltelijk in het systeem in te voegen en op deze manier voeling te krijgen met de gebruiken en idealen van het gezin. Het is van belang om in deze gesprekken op zoek te gaan naar een gemeenschappelijk ideaal, om de begeleiding werkbaar te maken. We gaan samen met de context op zoek naar een werkbare probleemdefiniëring en een gedragen aanpak om daarmee te werken. Het forceren van ouders in een bepaalde richting werpt zelden vruchten af. Indien er in team wordt beslist dat dit in het belang van de minderjarige is, kan dit toch gebeuren.

  1. Gesprekken met de psycholoog

In de Luwte worden individuele gesprekken met de jongeren hoofdzakelijk gevoerd met de psycholoog. Afhankelijk van de nood en/of vraag van de jongere om te spreken, wordt het aantal en de organisatie van de gesprekken bepaald. Jongeren kunnen minstens één keer per week op gesprek komen. Het is geen verplichting, maar ze worden telkens uitgenodigd.
Het komt frequent voor dat jongeren zelf geen hulpvraag hebben. Vaak zitten ze met heel wat kwaadheid naar ouders, consulenten, jeugdrechters of andere hulpverleners, die op een opname hebben aangestuurd. Gesprekken zijn op dat moment moeilijk en gaan hoofdzakelijk over hun klacht.
De individuele gesprekken zijn er op gericht om de last, die de jongeren ervaren te onderzoeken en bespreekbaar te stellen. Ze zijn een deel van de zoektocht naar wat er voorbij de klacht ligt. Jongeren krijgen de kans om eender welk thema op eender welke manier te bespreken, maar worden via vragen steeds uitgedaagd om de thema’s verder te verkennen en te verdiepen waar mogelijk. Hierbij wordt getracht om echt te luisteren naar wat de jongere precies wil zeggen, voorbij de vorm van hun spreken en rekening houdende met hun eigen aandeel in de situatie.
Met de jongeren wordt afgesproken dat de psycholoog geen contact opneemt met de ouders of andere personen uit de context tenzij de jongeren hiervan op de hoogte zijn of aanwezig zijn bij deze contacten. Na toevallige contacten zullen zij ook steeds worden ingelicht. Jongeren weten dat een aantal zaken worden meegedeeld aan het team en ook de consulent op de hoogte wordt gebracht van informatie die belangrijk is voor hun verdere begeleiding.

Uitgeleide: Maatschappelijke opdracht van de Luwte
De mechanismen van uitsluiting en zelfuitsluiting die we beschreven op individueel en relationeel vlak spelen ook in de maatschappelijke context. Een gebrek aan sociale vaardigheden, cultureel (en vaak ook economisch) kapitaal, niet zelden overgedragen van generatie op generatie, zorgen ervoor dat veel van onze gezinnen een marginale positie in onze samenleving bekleden. Ze gaan zich aanpassen aan hun  marginalisering, wat leidt tot moeilijk te doorbreken negatieve processen waarbinnen – an sich ‘normale’ opvoedingsvraagstukken – buitensporige proporties kunnen aannemen. Het is onze maatschappelijke opdracht om de vaardigheden van deze ouders te vergroten en hun  het inzicht in die negatieve processen te verdiepen, maar het is evenzeer onze opdracht om aandacht te vragen vanuit maatschappelijke instituties met betrekking tot de condities waarin sommige gezinnen hun opvoeding moeten realiseren. Interventies vanuit OCMW, VDAB, school, justitie, … zijn niet altijd van aard om de  marginalisering te stoppen, vaak integendeel. Als we onze filosofie als ‘bondgenoot’ en ‘gezel’ ernstig nemen, dan moeten we ook in dialoog gaan met deze maatschappelijke voorzieningen om waar mogelijk  marginaliserende processen mee om te turnen tot constructieve, ondersteunende relaties. Daarnaast is het ook onze opdracht om de gevolgen te schetsen van bredere maatschappelijke ontwikkelingen en van bepaalde beleidsbeslissingen op de situatie van onze gezinnen, die niet zelden de zwakste stem hebben in het maatschappelijk debat.